vrijdag 10 december 2010

Het boek is uit

En dan ineens, pats boem, is het gedaan. Je wil nog verderbladeren, maar dat kan niet meer: het boek is uit.
Je hebt dat niet zien aankomen, en dus lees je het einde niet als een einde. Walter en Patty zouden gaan verhuizen naar New York. Mijn gedachten fladderden al over the Big Apple, waar ik Patty weer met koekjes naar de buren zag gaan, en Walter als een groene gendarme de vogelbevolking rondom zijn huis zag beschermen (*). Je zou denken dat ik nu toch al een beetje kan inschatten hoelang zo'n boek duurt. Niets van, digitaal krijg je geen indicaties van het einde, en dus is dat er niet voor mij. En wat denkt u, nee hoor, ik mis het boek in mijn handen ook niet bij het lezen. Alleen bij het einde dus, en achteraf (een beetje).
Wat vreemder is, en een totale verrassing voor mij, is dat ik de boeken hier rondom mij af en toe met andere ogen bekijk. Alsof ze behoren tot een tijdperk dat al achter me ligt, en ze er vooral nog zijn voor de nostalgie. De boeken van nu zitten verborgen achter icoontjes. In eerste instantie zijn ze dus onzichtbaar. Aan het boek in je hoofd is geen boek uit de bibliotheek, in je boekenrek, uit de boekenwinkel verbonden. Wat de gevolgen daarvan zijn, kan ik niet inschatten, maar dat ze er zijn, waar twijfel ik niet aan.

(*) Freedom
Jonathan Franzen, Fourth Estate, London, 2010, 562 p.

zondag 7 november 2010

Jonathan Franzen

Jonathan Franzen heeft een nieuw boek uit : Vrijheid.

Ik vond 'The corrections' zo goed, ik ga dit boek dus zeker lezen (iPad?).
Interview met de auteur in de Knack deze week.
Jonathan Franzen heeft het over de digitale wereld en het lezen van boeken. Ik citeer:
'Boeken moeten je ertoe brengen je mobieltje en je internetverbinding uit te schakelen en in een andere ruimte te gaan zitten lezen'.
'Ik ben geboeid door elk verhaal dat me zaken over mezelf vertelt waarvan ik weet dat ze waar zijn, maar waar ik de juiste woorden nog niet voor gevonden had. Zo voel ik me veel minder alleen dan ooit met e-mails mogelijk is'.
Ha, ik opgelucht en welgezind, want ook voor een auteur als J. F. zijn er dus nog dingen waarvoor hij nog geen woorden gevonden heeft.
Want woorden vinden voor de dingen, tastbaar of niet, hoger is de inzet niet bij het schrijven.
En over de brugbouwersfunctie van de auteur heeft hij het ook, maar daarover volgende keer meer.

zondag 24 oktober 2010

Kakfa 3

Kafka had vijf jaar lang een relatie per brief met Felice Bauer.
Een opmerking terzijde eerst: de biograaf suggereert dat Felice Bauer door de literaire kritiek niet als een geschikte partner voor Kafka wordt beschouwd, omdat ze intellectueel niet op zijn niveau zou gestaan hebben. Daar heb ik wel enige moeite mee. Felice was een zelfstandige vrouw, met een verantwoordelijke job, die veel las, en eigen opinies vormde. Voor die tijd was ze zeker een ontwikkelde vrouw.
Bovendien verliest men hierbij de simpele werkelijkheid uit het oog dat relaties ontstaan tussen mensen die elkaar ontmoeten. Als Kafka enkel een volwaardige partner zou gevonden hebben in iemand die net als hij een doctorstitel op zak had, dan zou de spoeling voor hem wel heel dun geworden zijn. Bovendien zou hij dan actief op zoek moeten zijn gegaan naar die vrouwen, en dat zie je hem nu echt niet doen.

Heel boeiend is de analyse die Stach maakt van deze brievenrelatie.
In deze analyse verklaart hij o.a. waarom Kafka, die zelf het begrip 'Nähe' blijft herhalen als kernwoord voor datgene wat hij in of door die brieven zocht, het trage medium brief gebruikte om een relatie te vormen en in stand te houden. Stach reflecteert over de rol en het aanzien die brieven in de cultuurgeschiedenis hebben gehad. Hij haalt daarbij andere voorbeelden van beroemde briefwisselingen aan. Hij weidt uit over het feit dat brieven niet alleen een uitdrukking zijn van een relatie, maar tegelijk ook die relatie helpen opbouwen.
In onze tijd, waarin maar heel zelden een echte brief in je brievenbus belandt, lijkt zo'n intense briefwisseling als Kafka en Felice Bauer hadden, heel speciaal, en heel romantisch ook. En niet vergeten dat het hier om brieven gaat die geschreven werden door een schrijver van het formaat Franz Kafka.

zaterdag 2 oktober 2010

Kafka 2

Kafka schreef 'Das Urteil' praktisch in één nacht, aan het begin van een schrijfroes die een hele tijd aanhield. Op de golven van dezelfde roes begint hij daarna aan Amerika, of Der Verschollene.
Koud krijg ik het als ik lees over hoe dit laatste boek tot stand kwam.
Stach is voor mij nu al een meesterbiograaf. Meer dan honderd bladzijden over de jonge Kafka gaan vooraf aan de geboorte van diens eerste meesterwerk, schijnbaar zonder dat er iets gebeurt. We zien Kafka als een neurotische jongeman, constant in de problemen met of ontevreden over zijn te dicht op zijn huid levende familie, zijn job op een verzekeringsbureau, zijn functie als bedrijfsleider, zijn brievenrelatie met Felice Bauer, zijn eigen literaire productie, zijn gezondheid, maar;...  met één absolute zekerheid: dat hij zou schrijven. Daar richtte hij heel zijn leven naar in. Misschien moet je een absolute Kafkabewondering hebben zoals ik om van deze prelude te genieten. Maar deze lange invalsweg is onmisbaar om Kafka's schrijverschap en de eisen die het aan zijn  leven stelde te begrijpen.
En de beschrijving van de geboorte van Das Urteil vind ik adembenemend:

'Es war eine Eruption, die in der Weltliteratur ihresgleichen sucht: Met einem Schlag, scheinbar geschichts- und voraussetzungslos, war der Kafka-Kosmos präsent, schon vollständig möbliert met jenem "kafkaesken" Inventar, das dem Werk eine unverwechselbare serielle Einheid aufprägt: die übermächtige und zugleich 'schmutzige' Vaterinstanz, die ausgehöhlte Rationalität der Perspektivfigur, die Überlagerung des Alltags durch juridische Strukturen, die Traumlogik der Handlung und nicht zuletzt der den Erwartungen und Hoffnungen des Helden stets entgegengerichtete Sog des Erzählflusses.'

Op 'Brief an den Vater' na, is het misschien vijftien jaar geleden dat ik nog iets van Kafka las, maar Stach zet hierboven in een paar forse trekken meteen voor mij weer de hele Kafka-wereld neer.
Ik zou hem wel een dankbrief willen schrijven, die Stach,
Maar het is belange nog niet gedaan.
Wordt nog maar eens vervolgd.

woensdag 29 september 2010

Jonathan Coe

Het is gelukt: ik heb mijn eerste electronisch boek gedownload op mijn iPad.
U wil niet weten hoelang het geduurd heeft, en vooral niet welke stomme fout ik keer op keer maakte, waardoor ik telkens terug naar af werd geleid. Maar nu gaat het als eerste en totnogtoe enige kaft schuil achter het Amazonicoon op mijn startscherm: The terrible privacy of Maxwell Sim. Door Jonathan Coe.
En nee, Coe krijgt geen voorrang, want tegen Kafka kan hij het niet halen, maar dit boek is toch een mijlpaaltje in mijn lezend leven. Om metaredenen dus. Andere redenen kunnen nog gevonden worden....

maandag 20 september 2010

Kafka

Ik lees een biografie van Franz Kafka (*). Er is geen verklaring voor dat ik dat niet eerder deed. Mijn gangen door de bibliotheek zijn misschien te taalgebonden. Of komt het doordat er niet eerder een omvattende biografie van Kafka geschreven werd? De auteur van deze biografie (die overigens toch al dateert van 2002), Reiner Stach, zoekt de oorzaak hiervan bij het weinig gebeurtenisvolle, onbeduidende leven dat Kafka leidde. Het is logisch. En toch shockeert die verklaring me meer dan een beetje: onbeduidendheid en Kafka, tussen deze twee staan de degens toch gekruist. Wat er ook van zij, dit eerste deel (Die Jahre der Entscheidungen) sleurt me meteen mee.

En in deze eerste weken van mijn vlees- en visloze bestaan ben ik zeer geamuseerd door het volgende beeld van de op het dwangmatige af met zijn voedsel gepreoccupeerde Kafka:
"Während Kafka, ein ebenso unbelehrbarer wie anspruchsvoller Vegetarier, unter den verächtlichen Blicken seines Vaters ein ganzes Sortiment von Tellern und Schüsselchen um sich aufbaute, wahlweise mit Joghurt, Nüssen, Kastanien, Dateln, Feigen, Trauben, Mandeln, Rosinen, Bananen, Orangen oder sonstigen teurem Obst, dazu ein wenig Vollkornbrot".
Ik zie het voor me.
Lezers, dit is een boek met een helblauw lintje.
En of dit vervolgd wordt.

(*) Kafka, 1. Die Jahre der Entscheidungen, Reiner Stach
S. Fischer, Frankfurt am Main, 2002, 671 p.

zaterdag 24 juli 2010

Eating animals


Deze foto staat in 'Paardejam' van Charlotte Mutsaers.
Ik kan hier nu aanhalen wat zij erover schrijft, of ik kan u vertellen wat ik ervan vind of denk, maar misschien kijkt u best nog even zelf. Ik geef u twee blanco lijntjes.


Dat paard, zo rustig, zo vol vertrouwen.

Charlotte Mutsaers vraagt zich in hetzelfde boek af, hoe groot dieren moeten zijn, opdat we ons schuldig zouden voelen als we ze doodmaken. Vanaf welke grootte doen we het niet meer zonder verpinken?

Charlotte Mutsaers at heel graag vlees, toch werd ze vegetariër. Dat viel haar heel zwaar, maar ze besloot nu eenmaal geen dieren meer te eten. Ze anticipeerde daarmee op 'Eating animals' van Jonathan Safran Foer.

Wie Eating animals leest, kijkt nooit meer met dezelfde ogen naar dieren in de wei, naar een kippenhok, naar camions vol grommende varkens.
Die kijkt zeker ook nooit meer met dezelfde ogen naar vis op zijn/haar bord, naar vlees in de supermarkt of bij de slager, naar worst of kip op de barbecue. J.S. Foer vergalt uw plezier en uw smaak erin, en hij doet dat grondig.

Ik waarschuw u dus, als uw dagelijks of zelfs tweedagelijks - want de meeste mensen eten volgens hun eigen zeggen 'niet veel vlees' - stukje vlees of vis u lief is, laat dit boek dan liggen of staan waar het ligt of staat.
Want wie Eating animals leest, kan niet anders dan gaan nadenken over het eten van dieren. Die verliest op zijn minst voorgoed zijn/haar onschuld mbt tot dat carnivorisme
Wie het leven, het welzijn, en de dood van dieren nauw aan het hart liggen, die haalt dit boek zonder twijfel over de drempel. Dat deed het in ieder geval met mij.

dinsdag 20 juli 2010

Het begon op een zondag

Ik lees ze in fits, soms drie, vier na elkaar.
Ik heb het over thrillers.
Aan de basis liggen de boeken die mijn zus meebracht uit de bibliotheek : van die boeken met een soepele kaft, uitgegeven in de reeks FB (FB stond in kleine drukletters onderaan op de rug van de band). 'Het begon op een zondag' was de absolute smaakmaker. Ik zie het nog voor me. Het gaat over twee vriendinnen. De ene wordt vermoord, en de andere, die dus het verhaal vertelt, ontkomt op een haartje hetzelfde lot. Spannénd. En uit nostalgie heb ik het boek wel een drietal keren herlezen. Wie het mij kan bezorgen, graag, ik betaal ervoor.
Volgden alle delen in de reeks die ik te pakken kon krijgen. Geen sinecure toen, want van de bibliotheekmedewerkster in de toenmalige DF-bibliotheek kreeg ik ze niet mee. Ik was aangewezen op wat mijn zus meebracht. Ik moest het dus zo weten te regelen dat ik ze nog kon lezen voordat zij ze terug bracht. Sterk was ze in dat terugbrengen gelukkig niet.
Ik heb de laatste tien jaar de thriller- en detective-oogst op zijn minst zien vertienvoudigen. Wat is het met thrillers dat ze mensen zo aanspreken? Het gaat om een mengelmoes van zaken denk ik. We houden van de spanning in thrillers, en we houden ervan in het kwadraat omdat we in en uit die spanning kunnen stappen wanneer we dat willen. Ik zou in ieder geval niet in het echt zo dicht rond de grenzen van het bestaan willen ronddwalen. Raadsels oplossen ligt mij zonder twijfel, maar of dat er toe doet? In de psychologie van een ander willen duiken, dát doet er zeker toe. En dat voyeurisme is mij ten zeerste bekend (ik lees omdat ik een voyeur ben, denk ik soms, maar dat terzijde). Wees maar gerust, de donkere kant van mensen stoot me af, maar ja, ze trekt me in dezelfde beweging ook aan.
Het genre 'psychologische thriller' zal als benaming niet ouder zijn dan 10, 15 jaar. God weet dat ze te pas en te onpas gebruikt wordt, maar goed, ik wil maar zeggen dat ik van dit genre houd, niet van bv. actiethrillers. Agatha Christie heb ik als tiener aanbeden. Daarna niet meer. Daarna schuif je door naar, ja, naar wie? Naar Ruth Rendell bijvoorbeeld, nog altijd een van de beste voor mij, alhoewel haar vlag aan het zinken is.
Wordt vervolgd.

PS. 'Vrijdag 13 april', kocht ik voor de kaft, schitterend, die afwerende hand, dat huis tussen die kale bomen in de maneschijn (?). Het stelt als thriller niet veel voor. Maar het is goed geschreven en humoristisch.
De kaft moet hier die van 'Het begon op een zondag' vervangen, daar vind ik momenteel niets over terug.

zaterdag 19 juni 2010

The lost art of gratitude

Ik heb een hele tijd gedacht dat achter de naam Alexander McCall Smith een vrouw schuilging. Niet zozeer om de nogal voor de hand liggende reden, nl. dat de hoofdpersoon in werken van voornoemd auteur altijd een vrouw is (ik heb het hier over de reeks The No. 1 Ladies' Detective Agency, want dit zijn de enige werken die ik hiervóór van de auteur gelezen had). Nee, het is veeleer de filosofische inslag van de overpeinzingen die mij aan een vrouwelijke auteur deden denken. Nu ja, ik vind het nu net fijn dat de auteur een man is. Een mens wil niet altijd zijn zekerheden bevestigd zien.
De romans van McCall Smith in de genoemde reeks geven mij altijd een opgeruimd gevoel.  Het leven is zo overzichtelijk : je hebt dus het leven en dat gaat zijn gang, dan heb je problemen die zich aanmelden, je hebt het gezond verstand en de goede wil die samen een oplossing zoeken ervoor, en voilà, het leven is weer zoals voorheen.
'The lost art of gratitude' volgt hetzelfde stramien. Isabelle Dalhousie is een gelukkige vrouw : lieve partner, gezond zoontje, boeiende job en geen geldproblemen. Normaliter zou zich nu op een of ander vlak een crisis moeten voordoen, die het verhaal aan het rollen brengt. Maar bij A. McCall Smith werkt dat niet op die manier. Nee, er is geen fundamenteel probleem. Er zijn wel verschillende kleinere problemen, problemen die zich voordoen op deelvlakken van het leven van het hoofdpersonage. Haar job als hoofdredacteur van een filosofisch tijdschrift wordt -een beetje-bedreigd. Een oude kennis daagt op en heeft zich kennelijk voorgenomen om Isabelle in te schakelen om een aantal wél fundamentele problemen (ontrouw, ouderschap, geld) in haar leven op te lossen. Wees gerust, als tegengewicht vat Isabelle's heel aantrekkelijke partner, die daarbij het voordeel heeft dat hij gek is op haar, het plan op om met haar te trouwen. En wees ook maar gerust wat de deelproblemen betreft, Isabelle lost ze één voor één op. Behalve in het voor mij deugddoende uit de weg ruimen van problemen, ligt de aantrekkelijkheid van deze roman vooral in de filosofische overpeinzingen van de hoofdfiguur. Bij elk vraagstuk dat zich aan haar opdringt stelt zij zich de vraag: wat is moreel handelen in dit geval. Je gaat vanzelf glimlachen, om de herkenning hier en daar, om de mildheid van haar oordeel, om het plezier van deze ontmoeting met een goed mens.
Zoals gezegd, ik word er opgeruimd van. Deze redelijkheid, dit positivisme werken als aroma's met een helende kracht.
Wat mij extra opgeruimd maakt, is de vaststelling dat 'The lost art of gratitude' een deel is uit een reeks rond deze Isabelle Dalhousie.
Ik hou deze werkjes achter de hand, voor tijden van metternood.

dinsdag 25 mei 2010

Lepeltje

Vanavond las ik, met mijn kont op het terras, en mijn voeten in het warme gras, naast mij Belle, die weet wanneer ze verliefd moet kijken 'Verzamel de liefde' van Bart Moeyaert.
Beetje woordspelerig. Lichtvoetig en luchtig ook. Beetje zoals Herman De Coninck..
Beetje anders toch, zonder de zoalssen, en met meer semantisch spel.
Poëzie over woorden en over delen van het lichaam die liefde spreken.
Het mooiste vind ik Lepeltje.

Daarom geef ik het u hier als smaakmaker:

Lepeltje

Sinds ik met je wakker word
als in een la die leeg is
op ons tweeën na,
is wat er morgen komt
ondergeschikt aan
wat vandaag al is begonnen.
We gaan met een bepaalde
logica eerst af hoe wij
vandaag weer samenhangen.
Dit is jouw been, dit is
mijn rug, mag ik hem nu
van jou terug, en wat ik
verder zou verlangen
is dat we opstaan, en
ons leven vanaf hier
hervatten, met jou dan
naast mijn hart onder
mijn arm - ik hou
je tot vanavond warm,
totdat je slaapt en daarna
wakker wordt als in een la,
leeg op ons tweeën na.

Uit: Verzamel de liefde, Bart Moeyaert, Querido, 2003

zondag 25 april 2010

Generosity : an enhancement (3)

RP overhandigt dit boek aan zijn lezers als een student die een werkstuk presenteert, met iets tentatiefs, maar ook met trots en in de wetenschap dat het dit keer wel goed zit. En hij zou RP niet zijn, als hij daarin niet weer iets verder kan gaan dan anderen. Hij verwerkt in zijn verhaal over het geluksgen het probleem waar zijn eigen romans een beetje onder lijden. Russell Stone, hoofdpersonage, is op dat vlak zijn alter ego. De nadrukkelijk aanwezige verteller - eigenlijk het gevolg van een goede raad die Russell krijgt bij het schrijven van zijn roman - becommentarieert doorlopend het vertelproces, op een leuke, ongedwongen manier.
Het eigenlijke onderwerp van dit boek, de voor de zo dichtbije toekomst voorspelde maakbare mens, is geen gemakkelijk onderwerp. Van de schrijver veronderstelt het een zeer grondige wetenschappelijke opleiding en kennis.Voor RP maken die gewoon deel uit van zijn leefwereld. Een veel moeilijker opdracht moet het voor hem zijn om rond dit thema een spannend, warm menselijk verhaal te bouwen. De idee om het geluksgen én de jacht erop te concretiseren in twee figuren, is een meesterlijke vondst. Daarbij komt het niet tot een gemakkelijke zwart-wit tegenstelling tussen goed en kwaad. De zogenaamde ontdekker van het geluksgen, Thomas Kurton, is een aimabele figuur, die ook aannemelijk overkomt in zijn absolute geloof in de maakbaar gelukkige mens. Hij is een zakenman die meer dan het virus van het geld, het virus van de ontdekker in zich draagt. De vrouw die drager is van het geluksgen, en de jacht op wie steeds hallucinanter vormen aanneemt, is een schat van een vrouw, voor wie je sympathie onvermijdelijk overslaat in een oeverloos medeleven. Haar tragische geschiedenis opent zeker het debat over ethische normen in de wetenschap.
Het spreekt vanzelf dat de schrijver met dit thema een heel actueel probleem aankaart:  wat gaan we doen met onze met reuzenstappen groeiende kennis van het DNA. Eens we het geheim van het leven zelf ontsluierd hebben, lijkt er geen einde aan de mate waarin we dit leven zelf vorm kunnen geven. De vista's die hierdoor opengaan zijn duizelingwekkend. In dit geval: is de mensheid gediend met allemaal gelukkige mensen? En zal het geluksgevoel binnen het bereik van iedereen liggen? En wat zijn de mogelijk gevolgen? En nog veel meer. Heel grappig is het dat de wetenschapper Kurton aan het mijmeren slaat over de literatuur (fiction) van de toekomst. Ja, want, stel je voor, enkel gelukkige mensen die grote literatuur moeten maken?
Zalig is ook de manier waarop RP zich als een vis in het digitale water voortbeweegt. In tegenstelling tot wat een van de studenten van Russell Stone in de les creative writing beweert: the digital area is over, nothing has happened in the last three months, is de leefwereld in dit boek digitaal. Multimedia, razendsnelle verspreiding van nieuws, social communities, parallelle digitale werelden, enz. ze zijn het kader waarin het verhaal zich afspeelt.
In dit verband een klein fragmentje.
Na een electriciteitspanne stopt Candace, vriendin van Russell Stone, haar negenjarig zoontje in bed.
'Candace gets her son in bed, with an extra blanket, although the odds of the boy sleeping anytime soon are what science might call nonexistent. Gabe whispers to her, like he's praying. "I'm scared, Mom. What's going to happen?"
She starts to reassure him. The night is not that cold; the power wil be back soon.
"Not that! The whole computer shut off before I could save. I could be totally dead!'

Zijn zorg geldt hier zijn alter ego in zijn alternatieve wereld Futopia.

Ik heb het boek nog niet uitgelezen. Ik hou het einde nog een eindje tegoed.

Vind ik dit een literair meesterwerk?
Nee, maar ik vind het wel een heel sterke roman. Een hoogbegaafde wetenschapper is erin geslaagd een  prettig leesbare, aangrijpende en verontrústende roman te schrijven over één van de belangrijkste ethische kwesties van onze tijd. Hij vermijdt hierbij de euvels waaraan zijn eerdere romans een beetje ziek waren. De literaire technieken die hij met dit doel gebruikt zijn tegelijk ook (rand)onderwerp van de roman. Een roman over waar we met onze kennis naartoe gaan, een roman ook over schrijven.
Een aanrader.

zaterdag 10 april 2010

Generosity : an enhancement (2)

Ik kan nu al verklappen dat de verteller niet op de achtergrond verdwijnt. Het gaat zelfs verder dan dat, zijn aanwezigheid wordt ook verklaard. Je moet weten dat dit boek -ook- over schrijven gaat. Zo is Russell Stone, leraar creative writing, bezig aan een roman, maar slaagt hij er niet in om zijn personages echt tot leven te laten komen. Een vriend geeft hem de raad om hen door de ogen van iemand anders te bekijken. En dat is precies wat Richard Powers hier doet. Ik vraag me af: weet hij dat de karakters in bv. The goldbug variations een beetje flets zijn, te veel de dragers van hun/zijn ideeën. Verklaart hij hier zijn eigen vertelprocédé?
Wel een beetje 'weird', deze flitsen over en weer tussen de auteur en zijn personages.

Het eigenlijke thema van het boek is natuurlijk de jacht op het geluksgen. Dat is een fascinerend thema, maar niet an sich de reden waarom dit zo'n fascinerend boek is. Een schrijver is een alchemist. Of niet soms? Daar moeten we het later eens over hebben

maandag 5 april 2010

Generosity : an enhancement (*)

Drieënvijftig bladzijden ver, en er is nog niets geweest dat me stoort.
Ja, ik ben op mijn hoede. In de werken van Richard Powers ontbreekt soms de spankracht. De schrijver kan het niet helpen. Zijn geest vliegt op eenzame hoogte. Hij ziet zoveel meer. Maar soms lijdt het verhaal eronder.
Ik hou van boeken met een verhaal, met een stevige structuur. Ik hou ook van bespiegelingen in boeken.
Maar de verhoudingen moeten goed zijn.
Met 'Generosity : an enhancement' zit de auteur, totnutoe, goed.

In het eerste deel van dit boek laat de schrijver zijn personages langzaam tot leven komen. Hij is op zoek ernaar, probeert een helder beeld van hen te krijgen. Tegen het einde van het eerste deel heeft hij ons zijn hoofdpersonage Russell Stone en de leerlingen van zijn avondklas voorgesteld.
Vertellers die zichzelf te sterk op de voorgrond werken, zijn meestal irritant. Maar dit is goed, dit is knap gedaan. De zoektocht van de verteller komt heel natuurlijk over, en je hebt vaag de indruk dat je de karakters zelf ontdekt.

(*) Generosity, an enhancement.
Richard Powers, Farrar, Straus and Giroux, New York, 2009, 296 p.

zaterdag 20 maart 2010

Radetzkymarsch (2), of Het echte leven (3)

Heerlijk, die (o zo) milde ironie.
Heerlijk, hoe de verteller voortdurend zijn (o zo) zacht spottende blik over zijn karakters laat dwalen.
Nog een voorbeeld.
Wanneer Onufrij een heroische poging doet om zijn meester Carl uit de schulden te helpen, is Carl weer te dom om dat in te zien. Het gebaar van zijn knecht doet hem (toch!) denken aan het stereotiep van de goede, edele officiersknecht die zo vaak voorkomt in de boekjes die hij las in het militair ziekenhuis. Hoewel hij totaal geen literaire smaak heeft, voelt hij weerzin tegen het sentimentele van die boekjes en van hun edele figuren.
De commentaar van de auteur luidt hier:
'Er war nicht erfahren genug, der Leutnant Trotta, um zu wissen, dass es auch in der Wirklichkeit ungeschlachte Bauernburschen mit edlen Herzen gab und dass viel Wahres aus der lebendigen Welt in schlechten Büchern abgeschrieben wurde; nur eben schlecht abgeschrieben.
Er hatte überhaupt noch wenig erfahren, der Leutnant Trotta'.

Verrukkelijk.
En,  is het iemand opgevallen?
De schrijver doet hier een uitspraak over twee dingen ineens:
- Carl, je hebt niet genoeg levenservaring om in te zien dat jouw knecht één van die edele figuren is
- Carl, in boeken zit veel waarheid uit de levende wereld, ook in slechte boeken. Die overigens slecht zijn, omdat ze slecht geschreven zijn.

Kijk nu, de auteur doet hier zomaar een uitspraak over het wezen van de literatuur.
Vandaar de variante titel van dit stukje.

zaterdag 13 maart 2010

Radetzkymarsch

Eind jaren 1800, begin jaren 1900. De Oostenrijks-Hongaarse dubbelmonarchie wankelt in haar vesten De spanningen binnen de grenzen van het rijk nemen toe, de roep van de volkeren naar nationalisme wordt groter. Tegen deze achtergrond leven we mee met drie generaties van de familie Trotta. De grootvader redt als jonge man het leven van de jonge keizer Franz Jozef, en verheft daarmee zijn familie in de adelstand. Een heldendaad die lange schaduwen achter zich werpt. Schaduwen die bescherming bieden, maar die ook een zware last kunnen zijn, vooral voor zijn kleinzoon. Gedesillusioneerd door de berichtgeving over zijn daad in een kinderboek, neemt de grootvader ontslag uit het leger. Zijn zoon, Franz,  verbiedt hij om voor een militaire loopbaan te kiezen. De zoon slaagt er echter wel in om in de civiele dienst te gaan. Hij brengt het heel gemakkelijk tot Bezirkshauptmann.
Franz is een sterke figuur die een ijzervast vertrouwen heeft in zijn leven in een geordende, stabiele  maatschappij.  Zelf stuurt hij zijn zoon als kind naar de militaire school, om hem voor te bereiden op een waardige militaire loopbaan. Carl is echter helemaal niet het evenbeeld van zijn vader. Hij kiest voor het leger, omdat zijn vader dat nu eenmaal wil, maar vaag voelt hij dat hij liever landbouwer zou zijn. Hij gaat in de cavalerie, hoewel hij nooit goed leert paardrijden. Dat hij toch promotie maakt heeft hij te danken aan de naam van zijn grootvader.
Hij drinkt, begint te gokken, heeft affaires met getrouwde vrouwen, en werkt zich voortdurend in nesten. Een mens zonder ruggengraat, een slappeling, staat hij -misschien- voor de neergang van de Oostenrijks-Hongaarse dubbelmonarchie, maar zeker voor de decadentie binnen de legerkringen.
Het verval van de maatschappij uit zich om zo te zeggen in zijn leven. De barsten die hier optreden weerspiegelen zich echter ook in kleine, nauwelijks merkbare barstjes in de levensvisie van de vader. Dat de schrijver twee opeenvolgende generaties neerzet die zo elkaars tegenpool zijn, opent een aantal mogelijkheden. Maar het is ook gewaagd om dit te doen, want de vader is eigenlijk al een anachronisme. Het vraagt een schrijver als Joseph Roth om beide levenslijnen tegelijk waarschijnlijk, en waarachtig te houden. Hij is dan ook een meester in het neerzetten van karakters, en in het creëren van sfeer. Als je de vader volgt, deel je met hem het geloof in een sterke samenleving, in de waarde van een vaste orde, en in de onveranderlijkheid van deze orde. Als je met de zoon meegaat, zie je niets dan doelloosheid, futiliteit, verveling, decadentie.

Radetzkymarsch is een van melancholie doordrongen boek.
Benno Barnard noemt het lezen van dit boek een droevig genot. Ik ben het dit keer met hem eens.
Maar het boek zit ook vol humor.
Twee passages om dat te laten zien.

De vader komt iedere week samen met dokter Skowronnek om te schaken. Dit keer vertelt hij hem dat zijn zoon weg wil uit het leger. De dokter troost hem en zegt dat de zoon misschien beter geschikt is voor een ander beroep. Welk ander beroep wil de vader weten.
"Was für einen Beruf, Herr Doktor?"
"Er konnte", meinte Doktor Skowronnek, "vielleicht bei der Eisenbahn unterkommen!"
De Bezirkshauptmann sah im nähsten augenblick seinen Sohn in der Uniform eines Schaffners, eine Zange zum Knipsen der Fahrkarten in der Hand. Das Wort "Unterkommen" jagte einen Schauer durch sein altes Herz. Er fror.
"So, meinen Sie?"
"Sonst weiss ich nichts!" sagte Doktor Skowronnek.

Anders kan ik niets bedenken...

De keizer kan niet slapen, en hij gaat voor het open raam naar buiten staan kijken.
Man schloss die Fenster in seinem Schlafzimmer. In der Nacht, er konnte nicht schlafen, rings um ihn aber schlief alles, was ihn zu bewachen hatte, stieg der Kaiser im langen, gefalteten Nachthemd aus dem Bett und sachte, sachte, um keinen zu wecken, klinkte er die hohen, schmalen Fensterflügel auf. Er blieb eine Weile stehen, den kühlen Atem der herbstlichen Nacht atmete er, und die Sterne sah er am tiefblauen Himmel und die rötlichen Lagerfeuer der Soldaten. Er hatte einmal ein Buch über sich selbst gelesen, in dem der Satz stand: "Franz Joseph der Erste ist kein Romantiker." Sie schreiben über mich, dachte der alte Mann, ich sei kein Romantiker. Aber ich liebe die Lagefeuer.


Wordt vervolgd.

zondag 7 februari 2010

Treinlezen

's Morgens vroeg, de trein naar Brussel.
De meeste mensen slapen. Van sommigen valt hun mond open, en dribbelt er al gauw wat speeksel uit.
Geen commentaar, ik ben er ook soms bij.
De anderen lezen, kranten, maar ook boeken.
Ik lees ook. Behalve op sommige dagen. Als er iemand voor me zit met een boek, dan moet ik op sommige dagen gewoon weten wat het is. Dan is het iedere keer weer zaak heel vlug te zijn, en de titel te spotten voor de lezer zich gesettled heeft. Als dat lukt, kan ik zelf beginnen lezen.
Als het niet onmiddellijk lukt, wordt het vervelend, gênant zelfs. Ik zit te gluren en te loeren naar het boek, tot de lezer er ongemakkelijk onder wordt en me een boze blik toewerpt. Denkt dat ik hem/haar zit aan te staren. Er rest me dan niets anders dan me te concentreren op mijn eigen boek. Maar het blijft me moeite kosten om niet af en toe een verstolen blik op het boek van mijn buur te werpen. Of zelfs om niet te hervallen in gestaar.
Gelukkig zijn er ook andere dagen, dagen waarop ik als een normaal mens door het leven stap, en me dus normaal gedraag. Ik ga zitten, haal mijn boek uit mijn tas en ben weg.

Waarom is lezen in de trein zo prettig?
Ik ken een reeks redenen, ik geef ze hier in in specifiteit opklimmende volgorde:
omdat lezen altijd prettig is
omdat ik graag met de trein reis, en lezen in de trein dus tweemaal genieten is
omdat je er in de trein de tijd niet voor moet stelen
omdat de tijd die je toegemeten krijgt, vast ligt en ik er daardoor intenser gebruik van maak
omdat ik kind was in een groot gezin, en lezen altijd in een drukke omgeving gebeurde. Ik ben zelfs in die richting geconditioneerd, kan me moeilijker concentreren in volkomen stilte.
omdat mensen in mijn omgeving ook zitten te lezen en lezen er dus in de lucht zit
omdat naar het voorbij vliegende landschap kijken ideaal is voor die momenten waarop je je boek even neerlegt

Andere redenen - en die zijn er, daar ben ik zeker van - blijven zich voorlopig in duisternis hullen.
Als u er zicht op hebt, wilt u ze mij dan signaleren?

zaterdag 30 januari 2010

Lachen met boeken

Ooit ben ik begonnen met in een schrift komische fragmenten uit boeken neer te pennen.
't Heeft niet lang geduurd. Ik heb voor zoiets niet de lange adem, en bovendien werkt het ook niet.
Waarschijnlijk moeten ze je verrassen, de dingen die je in een lach doen schieten. Daarom kun je voor dit doel ook niet terugvallen op bloemlezingen (heb ik wel geprobeerd).
Of misschien moet je toch gewoon doorgaan ermee, met het oppotten van die stukjes, en ze verder laten liggen. Misschien blijken ze pas weer te werken als je er het stof vanaf moet blazen.

Vandaag wou ik in ieder geval dat ik had volgehouden.
Voor dagen zoals deze, nu er weer sneeuw ligt, iets waar ik absoluut geen zin in heb!.

zaterdag 16 januari 2010

De echte wereld (2)

In haar essay 'Echter dan werkelijk/Over 'fictie' in de literatuur' (*) buigt ook Patricia de Martelaere zich over de (vermeende?) tegenstelling fictie - realiteit.
In dit essay keert zij zich tegen de filosofie, of toch een beetje.
De filosofie heeft het moeilijk met fictie in de literatuur, stelt ze.
Zij - de filosofie -  worstelt in de eerste plaats met het waarheidsgehalte van de fictie. Dat komt omdat ze niet kan afstappen van haar gewoonte om waarheid als referentie en correspondentie op te vatten.
Dit probleem met het waarheidsgehalte van fictie is een probleem dat betrekking heeft op het 'locutionaire' aspect van de taal, stelt PDM. Dit locutionaire aspect is een van de drie kernbegrippen uit de taaltheorie van John Langshaw. De schrijfster gebruikt deze theorie om duidelijk te maken waar het schoentje wringt tussen filosofie en fictie. Het illocutionaire aspect van een taalact dan is de houding van de spreker tegenover wat hij zegt. Kan een fictieschrijver echte beweringen doen, echte oordelen vellen over iets dat geen bestaande referenten heeft? Dit is een heel moeilijke vraag voor de filosofie. Aannemen dat dat wel kan, brengt andere filosofische theorieën in gevaar. Daarom zoekt de filosofie het antwoord dan maar achter een bocht : fictie schrijven is een apart soort illocutionaire act. Het is als het ware een doen alsof.
De fictielezer brengt ons tot een volgende aspect van Langshaws theorie, nl. het perlocutionaire aspect. Dit is wat de uiting van een taalact teweegbrengt. Welnu, net zoals de schrijver doet alsof, pretendeert volgens de filosofie ook de fictielezer enkel alsof hij de schrijver gelooft. Volgens de filosofie zou er dus sprake zijn van een principiële onbetrokkenheid tussen lezer en gelezen fictie. Bullshit, zegt de schrijfster. Net tot fictionele kunstwerken is onze betrokkenheid het grootst. En omgekeerd legt een lezer maar een partieel engagement aan de dag tegenover gelezen realiteit, bv. tot zijn krant. Dat doet hij uit een gezonde reflex om zichzelf te beschermen. En dat de schrijver alleen maar beweringen zou nabootsen, is volgens de schrijfster al even grote onzin. Tijdens het schrijven is de schrijver niet zozeer iets aan het beweren, hij is iets aan het maken, een kunstwerk. En dat op dezelfde manier als een componist die componeert een kunstwerk maakt, of een schilder die een schilderij maakt.
En nu, lezers, wordt het volgens mij echt interessant. Het probleem met de waarheidswaarde dat de filosofie heeft, zegt PDM, veronderstelt een scheiding tussen vorm en inhoud, die eigen is aan het normale taalgebruik, maar die vreemd is aan het literaire taalgebruik (yes!). In literair taalgebruik kunnen vorm en inhoud niet langer van elkaar gescheiden worden, ze vormen een alchemistische symbiose. Echte literatuur wordt gekarakteriseerd door een onherhaalbare verbinding tussen vorm en inhoud.

Maar er is nog iets. Volgens de schrijfster is er een 'onmiskenbaar en moeilijk te lokaliseren effect van surrealiteit dat het lezen van elk literair werk begeleidt'. Dat effect blijkt er ook te zijn bij het lezen van literaire werken die inhoudelijk 'geheel waar' zijn. De wereld van de literatuur, besluit de schrijfster is een soort 'sur-realiteit', waarin waarheid wordt gecreëerd door de voorstelling zelf, en niet door een 'surrogaatpresentatie van imaginaire referenten'.

 ----------------------------------------------------------------------------------------------------------

De verhouding die Patricia de Martelaere hier aan de kaak stelt, is die van de filosofie tegenover fictie in de literatuur. Maar ik denk dat we zonder probleem kunnen stellen dat het precies dezelfde verhouding is die we in het dagdagelijkse leven merken tussen niet-lezers en fictie, of literatuur. Zonder het bewustzijn ervan, en zonder argumenten.


Als iemand die geniet van een literair fictiewerk, iemand is die geniet van de vorm- en inhoudverbinding, die van dat fictiewerk een literair kunstwerk maakt, dan kunnen we omgekeerd stellen, dat iemand die niet kan genieten van een literair fictiewerk, iemand is die geen gevoel heeft voor die vorm-inhoudverbinding. In modieus taalgebruik zouden we zeggen dat zo iemand niet het gen heeft dat van literatuur doet genieten.
Het taalgebruik als kunstvorm, prijs jezelf gelukkig als je daar gevoel voor hebt.


In tegenstelling tot de schrijfster vind ik het wel belangrijk dat je de term realiteit niet uitsluit in de discussie over fictie in de literatuur. Schrijvers en lezers zijn mensen. We maken deel uit van en beleven dezelfde wereld als de niet-schrijvers en de niet-lezers. Met het schrijven en met het lezen gaan we niet de irrealiteit in, toch niet in het overgrote deel van de literatuur. Het woord 'surrealiteit' dat PDM gebruikt, krijgt hier dan een tweede betekenis. Bovenwerkelijkheid zou je het ook kunnen noemen. Als lezer zweef je net even boven de werkelijkheid uit. Je ziet een werkelijkheid die veel rijker, veel breedser en veel mundialer is dan je vanuit je ene positie middenin dat echte leven te beleven krijgt.
Alsof je een ballonvaart maakt over het leven.



(*) Een verlangen naar ontroostbaarheid. Over leven, kunst en dood. Patricia de Martelaere, Meulenhoff, 2009, p. 137-148